Op grond van artikel 1:157 lid 5 BW kan de rechter, indien de beëindiging van de uitkering ten gevolge van het verstrijken van de in het vierde lid bedoelde termijn van zo ingrijpende aard is dat ongewijzigde handhaving van die termijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid van degene die tot de uitkering gerechtigd is niet kan worden gevergd, op diens verzoek alsnog een termijn vaststellen.
Voor deze verlenging zijn bijzondere omstandigheden aan de zijde van de alimentatiegerechtigde nodig en deze draagt ook de stelplicht en de bewijslast terzake. In de parlementaire geschiedenis is het uitzonderingskarakter van deze verlengingsmogelijkheid benadrukt. Of er grond voor verlenging bestaat, zal moeten worden beoordeeld in het licht van de strekking van de regeling. Daarbij zal, naast de financiële situatie waarin de alimentatiegerechtigde verkeert, onder meer van belang kunnen zijn in hoeverre haar behoefte aan voortduring van een uitkering tot levensonderhoud nog verband houdt met het huwelijk en of zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mag worden verwacht om tot financiële zelfstandigheid te geraken.
Het hof neemt eerst de inkomsten en de lasten van de vrouw onder de loep. Het hof constateert dat de vrouw geen beroep meer kan doen op de welstand tijdens het huwelijk. Deze is verwaterd. Hiernaast constateert het hof dat de vrouw vermogend is en het hof verwacht dat zij dit vermogen gebruikt om de kosten van levensonderhoud te voldoen. Er is volgens het hof geen sprake van een uitzonderingssituatie en wijst het verzoek tot verlenging alsnog af.
Bron: Rechtspraak
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668