Lees hier de volledige uitspraak.
4.1
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet BRV wordt onder de naam ‘overdrachtsbelasting’ een belasting geheven ter zake van de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn onderworpen.
4.2
Artikel 2, tweede lid, van de Wet BRV bepaalt dat voor de toepassing van deze wet onder verkrijging mede wordt begrepen de verkrijging van de economische eigendom. Economische eigendom wordt in dit artikel omschreven als een samenstel van rechten en verplichtingen met betrekking tot de in het eerste lid bedoelde onroerende zaken of rechten waaraan deze zijn onderworpen, dat een belang bij die zaken of rechten vertegenwoordigt. Daarbij is bepaald dat het belang ten minste enig risico van waardeverandering omvat en toekomt aan een ander dan de eigenaar of beperkt gerechtigde. De verkrijging van uitsluitend het recht op levering wordt op grond van de slotzin van artikel 2, tweede lid, van de Wet BRV niet aangemerkt als verkrijging van economische eigendom.
4.3
De huidige definitie van economische eigendom is tot stand gekomen naar aanleiding van een Nota van wijziging bij het Belastingplan 2000 (Kamerstukken II 1999/2000, 26 820, nr. 7). Om te voorkomen dat een (voorlopige) koopovereenkomst zou worden belast met overdrachtsbelasting is blijkens de toelichting een uitzondering gemaakt voor de verkrijging van uitsluitend het recht op levering.
4.10
Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat ook de overige bepalingen in de koopovereenkomst en realiseringsovereenkomst niet ruimer of wezenlijk anders zijn dan de bepalingen in een (voorlopige) koopovereenkomst waarop de wetgever in de in 4.3 genoemde wetsgeschiedenis het oog heeft gehad. Zulks betekent dat de uitzonderingssituatie van artikel 2, tweede lid, van de Wet BRV van toepassing is en dat belanghebbende niet op een eerder tijdstip dan bij de juridische levering de economische eigendom van de onroerende zaken heeft verkregen.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99