Download "Antwoorden op schriftelijke vragen onderzoek DNB naar Nederlandse schaduwbanken" (pdf, 12 pagina's)
Definitie
Onder de vernieuwde risicogebaseerde definitie van de FSB, vallen alleen instellingen onder het schaduwbankwezen die: (i) onderdeel zijn van een keten van kredietintermediatie, (ii) niet onder banken- of vergelijkbaar financieel toezicht staan en (iii) activiteiten ontplooien met bankachtige risico’s. Voorheen was de definitie minder specifiek: alle OFI’s behoorden tot het schaduwbankwezen (oftewel alle financiële instellingen behalve banken, verzekeraars en pensioenfondsen).
FSB raamwerk
Een van de voorwaarden om binnen het nieuwe FSB raamwerk tot het schaduwbankwezen gerekend te worden is dat de betreffende instelling bank-achtige activiteiten verricht, maar niet onder banken- of vergelijkbaar financieel toezicht staat. Zo is het toezicht op securitisaties na de crisis aangescherpt, en wordt daarom ruim driekwart niet (meer) tot het schaduwbankwezen gerekend.
Openeind beleggingsfonds
Het aandeel van particuliere en institutionele beleggers in Nederlandse openeind beleggingsfondsen binnen de definitie van het schaduwbankwezen is respectievelijk circa 8% en 90%. Binnen de categorie institutionele beleggers is het aandeel van verzekeraars circa 50%, terwijl het aandeel van pensioenfondsen en beleggingsfondsen elk circa 20% is. Overigens bevat het aandeel van verzekeraars een niet nader te bepalen deel beleggingsverzekeringen van huishoudens die worden belegd via collectieve beleggingsfondsen.
Pensioenfondsen en verzekeraars hebben tezamen ongeveer EUR 80 miljard belegd in de beleggingsfondsen die binnen de definitie van het schaduwbankwezen vallen.
Een groot deel van het vermogen dat pensioenfondsen in openeind beleggingsfondsen hebben belegd zit in zogeheten fondsen voor gemene rekening (FGR) van pensioenuitvoeringsorganisaties. Dit zijn beleggingsfondsen die door grote pensioenuitvoerders zijn opgericht en waar pensioenfondsen zich bij hebben aangesloten. Deze FGRs zijn buiten het schaduwbankwezen geplaatst, omdat de besloten structuur van deze fondsen het run-risico volgens DNB vrijwel nihil maakt.
Daarnaast zijn in bovengenoemde cijfers aandelenfondsen en directe vastgoedfondsen niet meegenomen. Zij vallen namelijk ook buiten het schaduwbankwezen, aangezien zij niet in schuldtitels beleggen.
Instrumenten
De beheerder van een openeind beleggingsfonds kan in het belang van de deelnemers de uitgifte of inkoop van rechten van deelneming tijdelijk limiteren of opschorten (liquidity gates). Tevens kan de beheerder terugkoopverzoeken van deelnemers verminderen door terugkooppremies (redemption fees) in te stellen of terugkopen tijdelijk op te schorten (redemption suspensions) indien deze bevoegdheden van de beheerder blijken uit het prospectus, statuten of fondsreglement.
Liquiditeitsmismatch
Een liquiditeitsmismatch kan zich in beginsel bij ieder type fonds voordoen. Hiervan is sprake indien de activa waarin het fonds belegt in enige mate minder liquide zijn en minder snel van de hand kunnen worden gedaan dan het tempo waarin beleggers in het fonds kunnen verlangen dat hun participaties worden ingekocht of terugbetaald door het fonds zelf. Bij een closedeind fonds speelt dit onderwerp in beginsel niet, omdat een fonds dan niet gedwongen kan worden door beleggers om participaties in te kopen of te verkopen en dus ook geen liquiditeit behoeft aan te houden voor dergelijke situaties (daarom vallen dit soort fondsen ook niet onder de definitie van het schaduwbankwezen). Om die reden zijn diverse types fondsen – venture capital, private equity, infrastructure – typisch closedeind; hun activa zijn immers zeer illiquide. Bij openeind fondsen hangt de liquiditeitsmismatch af van de mate van openheid van een fonds; wat onder meer afhankelijk is van de fondsvoorwaarden en de activa waarin het fonds belegt.
De liquiditeitsmismatch is het grootst bij openeind hypotheekfondsen. Beleggers kopen verhandelbare participaties in een fonds, maar de hypotheekleningen waarin wordt belegd kennen een vaste looptijd. Participanten kunnen hun aandeel doorverkopen aan andere participanten, maar daar is niet altijd een vanzelfsprekende markt voor.
Retentie-eis
De retentie-eis stelt dat partijen die een securitisatie uitgeven altijd minimaal een economisch belang van 5% in de securitisatie dienen te houden. Hierdoor heeft de uitgevende partij een blijvend belang bij de goede prestatie van de securitisatie (de zogenoemde skin-in-the-game). De retentie-eis wordt op dit moment op een indirecte manier toegepast. Dit betekent dat niet de uitgevende partij verantwoordelijk is voor naleving van de eis, maar dat investeerders de verantwoordelijkheid hebben om te controleren of de uitgevende partij aan de eis voldoet. Deze verantwoordelijkheid is vastgelegd in diverse Europese richtlijnen en verordeningen (CRR, Solvency II, AIFMD, MiFID) en geldt daarmee ook voor andere financiële instellingen dan banken, waaronder verzekeraars en beleggingsondernemingen. Bovendien zorgt de indirecte aanpak ervoor dat investeerders ook niet-Europese uitgevende partijen moeten controleren. Hierdoor mogen Europese banken bijvoorbeeld alleen investeren in securitisaties die zijn uitgeven buiten de EU wanneer de betreffende uitgevende instellingen in die landen ook aan de retentie-eis voldoen.
Bron: Rijksoverheid
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99