Download: "Kamerbrief" (pdf, 3 pagina's)
De wijze waarop aan het partnerpensioen vorm en inhoud wordt gegeven, binnen onder andere de grenzen van het gelijkheidsbeginsel behoort tot de primaire verantwoordelijkheid van sociale partners op decentraal niveau. Sociale partners hebben de keuze om wel of niet een regeling voor partnerpensioen overeen te komen. De Pensioenwet stelt een aantal regels met betrekking tot het partnerpensioen.
Sociale partners kunnen kiezen voor een regeling met een partnerpensioen verzekerd op opbouwbasis, op risicobasis of op gemengde basis. Bij een partnerpensioen op opbouwbasis wordt per deelnemingsjaar een deel van het partnerpensioen ingekocht. Bij een partnerpensioen op risicobasis wordt geen partnerpensioen ingekocht, maar wordt jaarlijks het overlijdensrisico verzekerd in dat jaar.
Het verschil tussen beide vormen van verzekering van partnerpensioen wordt duidelijk bij beëindiging van de deelneming. In artikel 55, eerste lid, PW is bepaald dat de gewezen deelnemer bij beëindiging van de deelneming de tot dan toe opgebouwde aanspraken behoudt. Deze aanspraak dient volledig gefinancierd te zijn op het moment van beëindiging. Bij partnerpensioen op risicobasis is geen sprake van opbouw van partnerpensioen of opgebouwde waarde. Op het moment van pensionering is er niets uit te ruilen, omdat er niets ‘gespaard’ is. Er is slechts premie betaald voor de verzekering van het risico van overlijden tijdens de deelneming.
Dit heeft gevolgen voor de mogelijkheden om te beschikken over pensioen. Uit artikel 60, eerste lid, PW vloeit voort dat het keuzerecht, om in plaats van partnerpensioen te kiezen voor een hoger ouderdomspensioen of een eerder ingaand ouderdomspensioen (of beide), niet geldt bij een partnerpensioen op risicobasis.
Een briefschrijver is van mening dat alleenstaanden ongelijk behandeld worden in pensioenregelingen, omdat zij ongevraagd en ongewenst moeten meebetalen aan een partnerpensioen op risicobasis en geen mogelijkheid hebben tot ‘opting-out’ of terugbetaling van de premie.
Alleenstaanden genieten in beginsel bescherming tegen indirect onderscheid op grond van hun burgerlijke staat op grond van de Algemene wet gelijke behandeling (met name in relaties tussen burgers onderling) en op grond van artikel 1 Grondwet en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (in relaties ten opzichte van de overheid). Dit betekent dat er een objectieve rechtvaardiging moet zijn voor indirect onderscheid op grond van burgerlijke staat.
In het verleden heeft uw Kamer ook vragen gesteld over discriminatie van alleenstaanden in pensioen. In de brief van 25 maart 20081 heeft toenmalig minister Donner opgemerkt dat de vormgeving van het nabestaandenpensioen primair de verantwoordelijkheid is van sociale partners. Daarbij is gewezen op de ontwikkeling dat de pensioenregelingen, die sociale partners overeenkomen, een verschuiving laten zien van een ‘collectieve verantwoordelijkheid’ van zorgplicht voor de partner naar een meer individuele verantwoordelijkheid. Dat deze ontwikkeling zichtbaar is, impliceert echter geenszins dat sociale partners niet langer een partnerpensioenregeling zouden mogen overeenkomen waarin alle werknemers deelnemen, ook de werknemers zonder partner.
Bron: Rijksoverheid
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99