Uit de brief van 14 april 2017 van mijn ambtsvoorganger blijkt dat de uitwerking van de eigenwoningregeling in bepaalde gevallen niet tot de gewenste uitkomst leidt. Ook ik erken dat. Het gaat daarbij om de situatie dat fiscale partners gezamenlijk een eigen woning financieren en bij een of beide partners sprake is van een eigenwoningreserve of een bestaande eigenwoningschuld. Zoals ook al in de hiervoor genoemde brief is betoogd, staat deze uitwerking los van het initiatiefswetsvoorstel, maar hangt deze vooral samen met de wijzigingen in de eigenwoningregeling per 1 januari 2013. Om die reden deel ik dan ook niet het standpunt dat 1 januari 2018 - de datum van inwerkingtreding van de initiatiefwet - een cruciale datum zou zijn om deze kwestie te hebben afgehandeld. Er is mij natuurlijk wel veel aan gelegen om zo snel als mogelijk duidelijkheid te bieden. Het gaat om twee aspecten.
Het eerste betreft de toepassing van de bijleenregeling waardoor een deel van de schuld niet als eigenwoningschuld kan worden aangemerkt terwijl het bedrag van de eigenwoningreserve wel volledig wordt ingezet voor financiering van de gezamenlijke woning.
Het tweede betreft het niet volledig kunnen voortzetten van een onder het overgangsregime vallende bestaande eigenwoningschuld omdat de fiscale partner die pas na 1 januari 2013 een eigen woning verkrijgt onder het aflossingsregime valt. Hoewel dat laatste fiscaal gezien ook beoogd is -het overgangsrecht is niet bedoeld voor nieuwe gevallen - kan dit bij fiscale partners in bepaalde gevallen tot een niet-beoogde aftrekbeperking leiden, mede vanwege het feit dat partners in de praktijk bij de financiering van de eigen woning door geldverstrekker vaak verplicht worden gezamenlijk alle schulden voor de eigen woning aan te gaan.
Om aan beide aspecten tegemoet te komen ben ik voornemens om bij beleidsbesluit een meer passende uitwerking goed te keuren. Gedachtegang daarbij is vooralsnog om bij toepassing van de bijleenregeling bij fiscale partners op woningniveau te bezien of voldoende eigen middelen zijn aangewend ter financiering van de gezamenlijke woning. Daarnaast zou dan bij partners met gescheiden vermogens mogelijk kunnen worden gemaakt dat het overgangsregime waar de ene fiscale partner recht heeft op gedeeltelijk kan overgaan op de fiscale partner die daar geen recht op heeft. Daarbij is vooralsnog het uitgangspunt de regeling die nu al geldt voor onder meer boedelmenging, al dan niet in aangepaste vorm, hierop toe te passen.
Ik zal op korte termijn nader bezien of deze maatregelen voldoende aansluiten bij de beoogde uitwerking, deze laten toetsen op uitvoerbaarheid door de Belastingdienst en deze dan waar nodig met terugwerkende kracht invoeren. Het streven is om in januari 2018 een beleidsbesluit uit te vaardigen.
Bron: Rijksoverheid
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99