Belanghebbende heeft aangifte in de IB/PVV voor het jaar 2014 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 113.468, waarin het rentebestanddeel van de uitkering uit de kapitaalverzekering is begrepen (zijnde € 236.645 -/- € 131.597 = € 105.048).
De Inspecteur heeft aan belanghebbende de aanslag in de IB/PVV opgelegd, waarbij het rentebestanddeel van de uitkering uit de kapitaalverzekering overeenkomstig de aangifte is belast.
Belanghebbende heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij uitspraak op bezwaar is de Inspecteur gedeeltelijk aan het bezwaar van belanghebbende tegemoet gekomen door rekening te houden met een eenmalige zogeheten "life-timevrijstelling" van € 28.134.
In geschil is of het rentebestanddeel van de uitkering in de kapitaalverzekering terecht in de heffing is betrokken, welke vraag door belanghebbende ontkennend en door de Inspecteur bevestigend wordt beantwoord.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de heffing onbillijk is, aangezien het bij het afsluiten van de kapitaalverzekering de bedoeling was dat belanghebbende met het uit te keren bedrag een levenslange aanvulling zou krijgen op de uitkering die hij van het UWV ontvangt. Zijn vader was zich er bij het afsluiten van de kapitaalverzekering niet van bewust dat de uitkering zou worden belast en bovendien valt het rendement ten gevolge van de economische crisis tegen. De wetgever zou moeten voorzien in een vrijstelling of verzachting.
De Inspecteur stelt dat de aanslag bij de uitspraak op bezwaar op het juiste bedrag is vastgesteld. Hij deelt belanghebbendes standpunt dat de heffing in zijn geval onbillijk uitwerkt, maar ziet geen mogelijkheid hem tegemoet te komen.
Partijen zijn het erover eens dat de toepasselijke wettelijke bepalingen leiden tot belastbaarheid van de uitkering uit de kapitaalverzekering tot het bij de uitspraak op bezwaar in aanmerking genomen bedrag. Het Hof sluit zich aan bij dit eensluidende standpunt van partijen, dat geen blijk geeft van een juridiek onjuist uitgangspunt.
De wetgever heeft niet voorzien in een aan de beoogde besteding van het belegde bedrag gerelateerde vermindering of vrijstelling van de belasting over een uitkering als de onderhavige. Het is niet aan de rechter om daarover in een aan hem voorgelegde zaak een billijkheidsoordeel te geven en zijn beslissing op dat oordeel te baseren.
Zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen, moet de rechter immers volgens de wet rechtspreken en mag hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen. Ook kan de rechter de wetgever niet opdragen tot wetswijziging over te gaan, al dan niet met terugwerkende kracht.
Lees hier de volledige uitspraak.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99