[eiseres] heeft op 2 januari 2013 een klacht tegen ABN AMRO ingediend bij het Klachteninstituut Financiële Dienstverlening (hierna KiFiD). Op 29 juli 2013 heeft de Ombudsman Financiële Dienstverlening de klacht ongegrond verklaard.
In een door [eiseres] aangespannen kort geding heeft [eiseres] onder meer een bedrag van € 583.000,- van ABN AMRO gevorderd. Aan haar vorderingen heeft [eiseres] verwijten ten grondslag gelegd die vergelijkbaar zijn met haar verwijten in deze procedure. Bij vonnis van 26 januari 2016 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vorderingen van [eiseres] afgewezen.
Onjuist is het standpunt van [eiseres] dat aan haar zonder meer geen hypotheek van deze omvang had mogen worden verstrekt omdat dat volgens de GHF 2006, de VFN en de normen van de NGH 2006 niet was toegestaan. Ook aan consumenten die niet aan deze normen voldoen, kan onder omstandigheden een hypotheek worden verstrekt. Dan is – zoals hier – sprake van een maatwerkproduct. In dat geval geldt dat ABN AMRO uit hoofde van de (bijzondere) zorgplicht – ook op grond van het destijds geldende artikel 51 Wfd (nu artikel 4:34 lid 2 Wet op het financieel toezicht (Wft)) – de verplichting rustte om, ter voorkoming van overkreditering, informatie in te winnen over de inkomens- en vermogenspositie van [eiseres] en aan de hand daarvan te beoordelen of het aangeboden krediet verantwoord was. Daarnaast rustte op ABN AMRO de plicht voldoende informatie te verstrekken, zodat [eiseres] in staat was te beoordelen wat het krediet inhield en wat de bijbehorende risico’s waren. Artikel 51 lid 2 van de Wfd bepaalt bovendien, meer in het bijzonder, dat een kredietaanbieder geen overeenkomst inzake krediet aangaat met een consument indien dit, met het oog op overkreditering van de consument, onverantwoord is.
ABN AMRO stelt dat aan deze norm is getoetst, en dat [eiseres] over voldoende vermogen beschikte. Uit het dossier van ABN AMRO blijkt wel dat zij het inkomen en het vermogen van [eiseres] in kaart heeft gebracht, maar niet, althans onvoldoende, dat ABN AMRO berekeningen heeft gemaakt en, zo ja, welke, waaruit volgt dat [eiseres] de hypotheeklasten kon dragen, en/of hoe zij anderszins tot de conclusie is gekomen dat het voor [eiseres] verantwoord was om deze hypotheek aan te gaan. Op basis van de in het procesdossier beschikbare informatie ziet de rechtbank vooralsnog niet hoe ABN AMRO heeft kunnen concluderen dat [eiseres] aan haar (maandelijkse) verplichtingen van € 2.100,- kon voldoen. Dit is echter onvoldoende om nu reeds te kunnen oordelen dat sprake is van overkreditering.
Om vast te kunnen stellen of inderdaad sprake is geweest van overkreditering en, zo ja, wat de omvang van de schade is die voor vergoeding in aanmerking komt, is allereerst noodzakelijk dat ABN AMRO alsnog inzichtelijk maakt tot welk bedrag [eiseres] op grond van het aanwezige inkomen en vermogen verantwoord kon lenen. ABN AMRO zal daartoe in de gelegenheid worden gesteld. Daarbij dient ABN AMRO niet alleen berekeningen te maken aan de hand van de gegevens waar zij destijds vanuit is gegaan (zie hiervoor 2.15), maar ook aan de hand van de gegevens die volgens [eiseres] de juiste gegevens waren, omdat ABN AMRO destijds niet bij [eiseres] heeft geverifieerd of de gegevens die zij tot uitgangspunt nam, juist waren.
Als sprake is van overkreditering en (dus) een verplichting van ABN AMRO tot het vergoeden van schade, komt ook de vraag aan de orde of – en in hoeverre – sprake is van eigen schuld (of beter: eigen verantwoordelijkheid) van [eiseres] . In dat verband wordt [eiseres] niet gevolgd waar zij stelt dat ABN AMRO haar had moeten waarschuwen voor het feit dat haar inkomen onvoldoende was om de hypotheekverplichtingen te voldoen, nu dit evident was, zeker voor een academisch geschoolde als [eiseres] . Het was [eiseres] daarom eveneens duidelijk, althans dat had haar duidelijk moeten zijn, dat zij zou interen op haar vermogen. Dit betekent ook dat zij naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval voor een deel zelf verantwoordelijk is voor (‘eigen schuld heeft aan’) haar keuze om een hypotheek voor dit bedrag aan te gaan. Wat de ‘omvang’ van deze eigen schuld is (met andere woorden: welk deel van de schade voor haar rekening moet blijven), kan de rechtbank nog niet beoordelen. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval en vooral van de persoon van [eiseres] en hoe zij zich aan ABN AMRO heeft gepresenteerd. Uit (de correspondentie in) het procesdossier komt het beeld naar voren van een vrouw die – ondanks het ongeval dat haar is overkomen – heel goed wist wat ze wilde en voldoende deskundig was om zelf haar beslissingen te nemen. Tijdens de comparitie heeft [eiseres] dat beeld bestreden en verklaard dat zij beschikt over stukken waarmee zij kan onderbouwen dat ABN AMRO wist dat het toen helemaal niet goed met haar ging en dat zij niet goed in staat was alles zelf te beoordelen en zelf beslissingen te nemen. [eiseres] zal bij akte deze verklaring nader mogen onderbouwen, waarna het debat over de mate van eigen schuld verder kan en moet worden vervolgd.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan en partijen worden eerst in staat gesteld aanvullend bewijsmateriaal aan te leveren.
Bron: Rechtspraak.nl
Zie verder Hoger beroep en cassatie: https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:GHAMS:2021:2428
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668