Het Sociaal Plan bevat ook een vrijwilligers- en plaatsmakersregeling. Bij deze regeling wordt een werknemer van wie de arbeidsplaats gaat vervallen, uitgewisseld tegen een werknemer die onder toekenning van de beëindigingsvergoeding uit het Sociaal Plan plaats wil maken. De beëindigingsvergoeding is gebaseerd op de zogeheten kantonrechtersformule, waarbij het laatst verdiende bruto maandinkomen wordt vermenigvuldigd met het aantal gewogen dienstjaren en met een correctiefactor.
Het Hof heeft geoordeeld dat niet doorslaggevende betekenis moet worden toegekend aan (de bekendheid met) de feitelijk uitstroom van werknemers en de hoogte van de feitelijk overeengekomen beëindigingsvergoeding. Het Hof heeft voorts overwogen dat de objectieve kenmerken en voorwaarden van het Sociaal Plan met de vrijwilligers- en plaatsmakersregeling en de feitelijke invulling leidend zijn. Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de uitkeringen geen verband houden met de (pensioengerechtigde) leeftijd van de werknemer en dat de destijds geldende kantonrechtersformule in overeenstemming is met arbeidsrechtelijke aanvaarde beginselen voor het bepalen van een vertrekvergoeding bij ontslag van een werknemer als overbrugging naar een volgende baan. Aan dit oordeel doet volgens het Hof niet af dat als gevolg van de vrijwilligers- en plaatsmakersregeling het Sociaal Plan (mogelijk) niet voldoet aan het afspiegelingsbeginsel als genoemd in het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 8 december 2005, het zogeheten kwantitatieve besluit.
De Staatssecretaris kwam tegen dat oordeel op in cassatie. De Staatssecretaris heeft aangevoerd dat de vrijwilligers- en plaatsmakersregeling een afvloeiingsregeling is, waarbij werknemers vrijwillig ontslag kunnen nemen. Naar het oordeel van de Staatssecretaris is daardoor een subjectief criterium toegevoegd aan de objectieve criteria (zoals het afspiegelingsbeginsel) voor de vermindering van het personeelsbestand. Tevens heeft de Staatssecretaris betoogd dat het Hof met het oordeel dat geen doorslaggevende betekenis moet worden toegekend aan de bekendheid met de feitelijke uitstroom en de hoogte van de feitelijk overeengekomen beëindigingsvergoedingen, miskent dat het doel van de vrijwilligers- en plaatsmakersregeling kenbaar wordt uit de feitelijk werking.
De A-G komt tot de slotsom dat ook indien, zoals de Staatssecretaris voorstaat, naar de feitelijke uitwerking van de vrijwilligers- en plaatsmakersregeling gekeken wordt, deze regeling in onderhavige zaak niet gericht is op het uitsluitend of nagenoeg uitsluitend voorzien in uitkeringen ter overbrugging van de periode tot het ingaan van het pensioen of AOW.
De Hoge Raad: verklaart het beroep in cassatie van de Staatssecretaris van Financiën ongegrond.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99