Met betrekking tot de polis bij Delta Lloyd onder polisnummer [00000] heeft de rechtbank overwogen dat deze polis eigendom is van de vrouw, aangezien zij de verzekeringnemer is. Omdat de premiebetalingen van deze polis van levensverzekering ingevolge artikel 4 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst niet worden gerekend tot de kosten van de huishouding en de polis eigendom is van de vrouw, behoort volgens de rechtbank ook de opgebouwde waarde toe aan de vrouw.
Partijen worden verdeeld gehouden over de vraag of (de waarde van) de polis Delta Lloyd met polisnummer [00000] in de verdeling c.q. verrekening moet worden betrokken.
De man heeft gesteld dat de polis via verpanding was verbonden aan de hypotheek die rustte op de gemeenschappelijke woning, en dat de premiebetalingen om die reden moeten worden aangemerkt als uitgestelde aflossingen op de hypotheek. Omdat aflossingen op de hypotheek ingevolge artikel 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst tot de kosten van de huishouding worden gerekend, dient naar het oordeel van de man de waarde van de polis in de verdeling te worden betrokken.
De vrouw heeft gesteld dat (de waarde van) de polis alleen aan haar toekomt. De vrouw is verzekeringnemer, premiebetaler, verzekerde en eerste begunstigde. De man is slechts medeverzekerde en ontvangt alleen een uitkering indien de vrouw zou komen te overlijden, voor zover het uit te keren bedrag de restanthypotheekschuld zou overtreffen.
Het hof stelt het volgende voorop. De verzekering bij Delta Lloyd heeft het karakter van een kapitaal- of spaarverzekering, gericht op vermogensopbouw waarmee na het verstrijken van de looptijd van de verzekering (een deel van) de hypotheek zal worden afgelost. Dit blijkt onder meer uit de verpanding van de polis, het verzekerde bedrag (gelijk aan de hoogte van de hypotheekschuld), het polisaanhangsel en de verklaring van de vrouw ter zitting. Dat de vrouw verzekeringnemer is, heeft te maken met het feit dat de vrouw als werkneemster van de verzekeraar (Delta Lloyd) de verzekering (en hypotheek) op personeelscondities kon afsluiten, en de premie verbonden aan de polis zodoende ook rechtstreeks op haar salaris kon worden ingehouden, zo heeft de vrouw ter zitting toegelicht. Het hof is er niet van overtuigd geraakt dat partijen er destijds bewust voor hebben gekozen de polis uitsluitend op naam van de vrouw te zetten, om zodoende de waardeopbouw alleen aan haar ten goede te laten komen en niet aan de man, zoals de vrouw (kennelijk) betoogt.
Het hof oordeelt verder als volgt. Wanneer partijen na een samenlevingsrelatie uit elkaar gaan, en twisten over de vraag hoe de ‘verdeling’ van het vermogen dient plaats te vinden, dient voor wat betreft de vraag wie van hen een goed mag behouden in beginsel te worden uitgegaan van de eigendom van het betreffende goed. Hierover kunnen in een samenlevingsovereenkomst aanvullende/afwijkende afspraken worden gemaakt. Partijen hebben in dit geval in hun samenlevingsovereenkomst echter uitsluitend afgesproken dat de inboedel en vervoermiddelen gemeen zijn. Omdat de vrouw in de polis is genoemd als de verzekeringnemer, is zij -daargelaten de vraag of dit al dan niet de bedoeling is geweest van partijen- goederenrechtelijk gezien de rechthebbende.
Met de man is het hof van oordeel dat de premiebetalingen op de polis in dit geval - gelet op de bedoeling ervan - eerder kunnen worden aangemerkt als (uitgestelde) aflossingen op de hypotheek (artikel 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst), dan als betalingen van premies op een (zuivere) levensverzekering (artikel 4 lid 2 van de samenlevingsovereenkomst). In die zin zouden de premiebetalingen door de vrouw daarom, op grond van artikel 4 lid 3 van de samenlevingsovereenkomst, als betaalde kosten van de huishouding kunnen worden aangemerkt.
De opgebouwde waarde in de polis is, wanneer deze redenering wordt gevolgd, feitelijk het resultaat van (over)gespaarde kosten van de huishouding, waaraan beide partijen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3 van de samenlevingsovereenkomst hebben bijgedragen. Omdat de vrouw gedurende een aantal jaren kostwinner was, terwijl de man de rol van ‘huisman’ vervulde, rustte op de vrouw immers de verplichting om deze kosten (alleen) te voldoen (artikel 3 lid 4 van de samenlevingsovereenkomst).
Partijen hebben in hun samenlevingsovereenkomst echter geen bepaling opgenomen over het verrekenen/verdelen van uit de kosten van de huishouding overgespaarde gelden, en zijn evenmin een andersoortig verrekenbeding ter zake overgespaarde inkomsten overeengekomen. Alleen al om die reden kan het door de man gedane beroep op de beleggingsleer, zoals die geldt bij overgespaarde, niet-verrekende doch geïnvesteerde inkomsten van (ex)echtelieden, niet slagen. De samenlevingsovereenkomst biedt immers geen aanknopingspunten voor de door de man ingestelde vordering, net zo min als de wet en/of de redelijkheid en billijkheid in dit geval een grondslag kunnen bieden. De vordering van de man is daarom niet toewijsbaar. De grief van de man faalt.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668