Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt, zich op het standpunt stellend dat hij recht heeft op de vrijstelling van artikel 32, eerste lid, ten 4º, onderdeel b, van de Successiewet 1956 (SW 1956) (de verhoogde kindervrijstelling). Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.
”4. De rechtbank overweegt dat kinderen van de overledene recht op de vrijstelling 32-1-4-b hebben indien zij grotendeels op kosten van de overledene zijn onderhouden en zij ten gevolge van ziekte of gebreken vermoedelijk in de eerstkomende drie jaren buiten staat zullen zijn om met arbeid, die voor hun kracht is berekend, ten minste de helft te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen van gelijke leeftijd kunnen verdienen.
...
Op grond van hetgeen [belanghebbende] verder heeft aangevoerd en overgelegd acht de rechtbank niet aannemelijk geworden dat ten tijde van het overlijden van de erflater [belanghebbende] nog in betekende mate leed aan bedoelde psychische stoornis. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het optreden van [belanghebbende] in dit geding blijk geeft van een strijdbare opstelling waarvan bezwaarlijk valt aan te nemen dat die met faalangst kan samengaan. Dat [belanghebbende] al lang geen passend werk heeft kunnen vinden lijkt veeleer te zijn terug te voeren op het maken van een bepaalde studiekeuze in het verleden en het – zoals [belanghebbende] zelf ter zitting desgevraagd heeft toegelicht – daardoor niet kunnen opdoen van relevante werkervaring. Dat de mogelijkheid om – passend – werk te vinden verder is beperkt door [belanghebbendes] leeftijd, en hij daardoor zoals hij dat noemt leeftijdsgehandicapt is, geeft evenmin recht op de vrijstelling. Het bereiken van een bepaalde leeftijd is geen ziekte of gebrek in de zin van artikel 32, eerste lid, onderdeel 4, onder bº, ook niet als daardoor de afstand tot de arbeidsmarkt sterk wordt vergroot."
Werd belanghebbende grotendeels op kosten van de overledene onderhouden?
Belanghebbende heeft geen feiten en/of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij grotendeels, dat betekent voor 50 percent of meer, door zijn vader werd onderhouden. Hierbij neemt het Hof het volgende in aanmerking. Belanghebbende is gehuwd en zijn echtgenote geniet inkomen.
Was belanghebbende ten gevolge van ziekte of gebreken in de eerste drie jaar na het overlijden van erflater buiten staat de helft te verdienen van wat gezonde leeftijdsgenoten in staat zijn te verdienen?
Vast staat dat belanghebbende in het verleden verschillende betaalde functies heeft gehad. Feiten waaruit volgt dat de door belanghebbende gevolgde opleiding Algemene taalwetenschappen en de door hem genoemde stoornis, hem hebben belet aan het arbeidsproces deel te nemen, heeft belanghebbende niet gesteld. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij uiteindelijk werkeloos is geworden en sedertdien werkloos is gebleven als gevolg van de zo-even genoemde omstandigheden. Evenmin heeft hij aannemelijk gemaakt dat deze omstandigheden, nog daargelaten of zij kunnen worden aangemerkt als een ziekte of gebrek in de zin van de onder 7.1 genoemde wetsbepaling, hem beletten de helft te verdienen van hetgeen lichamelijk en geestelijk gezonde personen van gelijke leeftijd in staat zijn aan inkomen uit arbeid te verwerven.
Het vorenoverwogene leidt het Hof tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99