In 2017 is de relatie tussen Consument en haar echtgenoot geëindigd. Zij hebben afgesproken dat Consument in de woning zou blijven wonen en dat zij haar echtgenoot zou uitkopen.
In dat kader heeft Consument de Bank verzocht haar ex-echtgenoot uit de hoofdelijke aansprakelijkheid te ontslaan. Tevens heeft Consument de Bank verzocht om een verhoging van de bestaande hypothecaire geldlening om zodoende haar ex-echtgenoot uit te kopen.
Dit verzoek is door de Bank geweigerd. De Bank achtte het verstrekken van de hogere hypothecaire geldlening niet verantwoord. Uit de inkomenstoets bleek namelijk dat de maximale leensom lager was dan het bedrag dat Consument wilde lenen.
Consument heeft vervolgens een andere geldverstrekker bereid gevonden om haar de gewenste hypothecaire geldlening te verstrekken.
Op 29 september 2017 heeft Consument de hypothecaire geldlening bij de Bank afgelost. Vanwege deze vervroegde aflossing heeft de Bank een boeterente in rekening gebracht.
Dat de Bank de bevoegdheid heeft om een boeterente in rekening te brengen bij het vervroegd aflossen van de hypothecaire geldlening, staat niet ter discussie. De klacht ziet met name op wat er aan de vervroegde aflossing (en daarmee verband houdende boeterente) ten grondslag ligt. De vervroegde aflossing vloeit namelijk voort uit het feit dat Consument een hogere hypothecaire geldlening wilde en de Bank hiertoe niet bereid was. In de kern draait dit geschil dus om de vraag of de Bank het verzoek van Consument om een hogere hypothecaire geldlening terecht heeft afgewezen.
De Bank mocht dus weigeren om Consument een hogere hypothecaire geldlening te verstrekken. Nu de Bank dit mocht weigeren, is er geen aanleiding anders te oordelen over de vraag of de Bank boeterente in rekening mocht brengen. Zij was daartoe immers contractueel bevoegd.
Bron: Kifid
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99