In r.o 4.9 van het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen: “(…) Anderzijds is wel aannemelijk dat het [de man] financieel zwaar viel om de woonlasten als enige te voldoen. Een belangrijke aanwijzing hiervoor is dat hij ook niet in staat was om de woning op zijn naam te zetten. De rechtbank acht de stelling van [de man] dan ook aannemelijk dat hij de extra opname van € 20.000,00 in substantiële mate heeft aangewend voor de betaling van de woonlasten en/of verbetering van de woning. [de vrouw] zou dan ook ongerechtvaardigd verrijkt worden als [de man] haar de in reconventie gevorderde € 10.000,00 zou moeten betalen. (…)”.
Het hof overweegt als volgt. De woning te [plaatsnaam] behoorde partijen in mede-eigendom toe. Er is sprake van een eenvoudige gemeenschap en de aard van deze gemeenschap brengt met zich dat die geen schulden kan omvatten. Beide partijen dienen hun eigen aandeel in het goed te financieren, behoudens andersluidende afspraken. Als een deelgenoot ten behoeve van de gemeenschappelijke woning een beheersdaad wenst te verrichten, dient hij daarvoor de instemming te hebben van de andere deelgenoot, tenzij er sprake is van een situatie die geen uitstel kan dulden.
Vast staat dat geïntimeerde toentertijd in de woning woonde. Indien de verhoging van de lening daadwerkelijk voor de gemeenschappelijke woning noodzakelijk was, had het op de weg van geïntimeerde gelegen appellante hierover vooraf te informeren alsmede haar instemming daarvoor te vragen. Nu hij dat niet heeft gedaan en eveneens onduidelijk is waaraan hij het geld heeft besteed, komt de extra lening volledig ten laste van de man.
Nu de man de verhoging niet vooraf heeft besproken en onduidelijk is gebleven waaraan het geld besteed is wijst het hof, anders dan de rechtbank, de vordering van de vrouw (de facto neerkomende op de helft van fictief € 20.000 meer overwaarde) toe. De man moet de vrouw €10.000 vergoeden.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99