Anders dan het Hof is de rechtbank van oordeel dat een tijdelijk verhuurd gedeelte van de eigen woning op basis van de wettekst en de wetsgeschiedenis tot de eigen woning (box 1) moet worden gerekend. Dat een gedeelte van de eigen woning tijdelijk aan een derde ter beschikking wordt gesteld, maakt niet dat deze ruimte tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) gaat behoren.
Voorts concludeert de rechtbank dat de bewoordingen van artikel 3.113 Wet IB 2001 en de systematiek van de eigenwoningregeling in de Wet IB 2001 leiden tot het oordeel dat inkomsten uit de tijdelijke verhuur van een gedeelte van de eigen woning niet belast kunnen worden op grond van artikel 3.113 Wet IB 2001.
"Nu de heffing over de tijdelijke verhuur van artikel 3.113 ziet op de eigen woning van artikel 3.111, eerste lid, Wet IB 2001, en het in het kader van [A VERHUURBEDRIJF] -activiteiten verhuurde tuinhuis daar niet toe behoort, zijn de inkomsten uit hoofde van die activiteiten niet als belastbare inkomsten uit eigen woning aan de heffing van inkomstenbelasting onderworpen. Uit het systeem van de wet volgt dat het tuinhuis dan behoort tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen.”
Anders dan het Hof is de rechtbank van oordeel dat een tijdelijk verhuurd gedeelte van de eigen woning op basis van de wettekst en de wetsgeschiedenis tot de eigen woning (box 1) moet worden gerekend. Dat een gedeelte van de eigen woning tijdelijk aan een derde ter beschikking wordt gesteld, maakt niet dat deze ruimte tot de grondslag van het inkomen uit sparen en beleggen (box 3) gaat behoren.
Bij een tijdelijk ter beschikking stellen aan een derde van de gehele woning dient onverminderd het volledige bedrag met betrekking tot het eigenwoningforfait in box 1 in aanmerking te worden genomen. Voor een tijdelijk ter beschikking stellen van een gedeelte van de eigen woning geldt eveneens dat de woning het karakter van hoofverblijf behoudt. De rechtbank onderschrijft het oordeel van Hof Amsterdam.
Op basis van de rangorderegeling van artikel 2.14, eerste lid, van de Wet IB 2001 vallen vermogensbestanddelen onder de eerst mogelijke bepaling in de wet. Ze vallen dan niet meer onder andere bepalingen van de wet, ook wanneer dat wel mogelijk zou kunnen zijn. Daarnaast merkt rechtbank nog (ten overvloede) op dat toerekening van een tijdelijk verhuurd gedeelte van de woning aan box 3 in de praktijk tot uitvoeringstechnische problemen leidt. De rechtbank wijst in dit kader op de berekening van het eigenwoningforfait, de beperking van de hypotheekrenteaftrek in box 1 en de waardering in box 3. Dit heeft de wetgever bij het vormgeven van de wettelijke regeling, in het bijzonder bij de wetswijzing met ingang van 1 januari 2010, uitdrukkelijk willen voorkomen.
De rechtbank concludeert dat de bewoordingen van artikel 3.113 Wet IB 2001 en de systematiek van de eigenwoningregeling in de Wet IB 2001 leiden tot het oordeel dat inkomsten uit de tijdelijke verhuur van een gedeelte van de eigen woning niet belast kunnen worden op grond van artikel 3.113 Wet IB 2001. Gelet hierop dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668