'Salomonsoordeel' BKR registratie

Ook de vooraankondiging voor registratie van de achterstandsmelding (A) d.d. 16 februari 2014 is gericht aan het adres van zijn zus. Uiteindelijk ging de deelnemer in maart 2017 akkoord met het voorstel van betrokkene om 50% te betalen en kwijtschelding van het restant (EUR 7.792,04). Op 4 oktober 2018 had betrokkene een gesprek bij [bank] voor een hypotheek en toen bleek de registratie.
Betrokkene krijgt geen hypotheek terwijl hij financieel gezond is.

Beroep op disproportionaliteit

Voor een geslaagd beroep op disproportionaliteit is vereist dat betrokkene een belang stelt en zo nodig aantoont, in de vorm van bijvoorbeeld een vanwege de aangevochten registratie afgewezen financieringsaanvraag, dat hij of zij heeft bij schrapping van de registratie. Ook moeten er voldoende (bijzondere) omstandigheden zijn gesteld zodat aannemelijk is dat ondanks de correcte registratie in dit specifieke geval betrokkene geen (structurele) wanbetaler is waartegen potentiële kredietverstrekkers of betrokkene zelf moeten worden beschermd.

De betrokkene heeft een belang gesteld bij verwijdering van de registratie, namelijk het willen afsluiten van een hypotheek. De registratie staat daaraan in de weg. De Commissie gaat ervan uit dat betrokkene daarmee voldoende belang heeft gesteld voor schrapping van de registratie.

Overwegingen

Uit de omstandigheden van het geval is het volgende gebleken. Betrokkene heeft zich als hoofdelijk medeschuldenaar verbonden voor een hypothecaire geldlening van zijn zus. Er lag druk op betrokkene om te tekenen voor de schuld omdat de hypotheek anders niet aan de zus zijn zou verstrekt en de zus dan ook een boete had moeten betalen ter grootte van 10% van de koopprijs van de woning. De deelnemer, althans de instelling die de hypothecaire financiering heeft verstrekt, heeft daar dan ook op aangedrongen. Daarin verschilt de onderhavige zaak van andere zaken waarin betrokkenen doorgaans uit volledige vrije wil zijn overgegaan tot de aanschaf van consumptiegoederen met krediet maar niet in staat zijn de daaruit resulterende betalingsverplichtingen te voldoen. Hoewel betrokkene woonplaats had gekozen op het adres van het onderpand (de woning), is voldoende aannemelijk geworden dat hij geen kennis droeg van de betalingsachterstand die zijn zus had laten ontstaan.

Pas nadat de woning al was verkocht en er een restschuld was ontstaan heeft de deelnemer betrokkene benaderd en aangesproken op zijn betalingsverplichting als hoofdelijk medeschuldenaar. De Commissie trekt hieruit de conclusie dat de betrokkene geen of slechts een beperkt verwijt kan worden gemaakt van de registratie omdat hij niet in staat is geweest deze te voorkomen. Tussen registratie van de A en de bijzonderheidscode 3 zijn in totaal drie jaren verstreken waarin de betrokkene geen kennis droeg van de betalingsproblemen en hij niet in staat is geweest deze op te lossen. Dit alles laat onverlet dat betrokkene een verantwoordelijkheid had als medeschuldenaar en dat is een omstandigheid waarmee de Commissie rekening houdt bij de belangafweging. Dat geldt ook voor het feit dat de deelnemer een deel van de vordering op betrokkene heeft moeten afboeken.

Middenweg...

Indien de registratie ongewijzigd in het CKI blijft staan, dan wordt deze pas geschoond per 30 april 2022 (vijf jaren na de werkelijke einddatum). De Commissie acht dat niet proportioneel in verhouding tot de verwijtbaarheid van de registratie aan de zijde van de betrokkene en alle omstandigheden van het geval. Anderzijds is de Commissie ook van oordeel dat de registratie niet met onmiddellijke ingang moet worden geschrapt. Alle omstandigheden in aanmerking nemend is de Commissie van oordeel dat de registratie per 30 april 2020 geheel uit het CKI moet worden geschrapt.

Bron: BKR