In deze procedure is aan de orde of de assurantietussenpersoon zijn zorgplicht heeft geschonden door er na de eerste overval niet actief op aan te sturen dat de juwelier de verzekerde som voor het overvalrisico verhoogde en of er causaal verband bestaat tussen de schending van de zorgplicht en de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd.
1. handelsvoorraad
1a premier risque € 100.000
1b volle waarde € 110.000
1f maximale vergoeding bij overval € 40.000
3 bedrijfsschade € 130.000
5 maximum vergoeding voor geld /geldswaardige papieren € 10.000.
Het hof gaat er dus (op basis van genoemde overwegingen in de uitspraak) van uit dat er in de hypothetische situatie aanvullende voorwaarden zouden zijn gesteld. Daarmee ligt de vraag voor of verzekeringnemer in die situatie aan de aanvullende voorwaarden zou hebben voldaan, voordat op 6 februari 2014 de tweede overval plaatsvond. Voor de beantwoording van deze vraag acht het hof, evenals de rechtbank, het tijdsverloop na de tweede overval van belang.
Zoals uit dit tijdsverloop blijkt, verliepen er na de tweede overval vier en een halve maand tussen het moment waarop de opdracht tot verhoging van 1f werd gegeven en de aanvang van de verhoogde dekking. Bij memorie van grieven heeft verzekeringnemer geen enkel argument aangevoerd dat aannemelijk maakt dat er in de hypothetische situatie minder dan vier en een halve maand zouden verstrijken tussen de opdracht tot de verhoging van 1f en de aanpassing van de dekking. Ter zitting in hoger beroep heeft verzekeringnemer na vragen van het hof naar voren gebracht dat de handelsvoorraad na de tweede overval minder snel dan na de eerste overval weer op peil was en dat het daardoor minder urgent was dat de dekking werd verhoogd, zodat dit het relatief lange tijdsverloop verklaart tussen het verstrekken van de opdracht tot verhoging van 1f op 21 augustus 2014 en de aanvang van de verhoogde dekking op 15 januari 2015. Deze stellingen, die het hof als nieuwe grief beschouwt, zijn echter te laat aangevoerd (wegens strijd met de zogenoemde twee-conclusie-regel die in hoger beroep concentratie van stellingen voorschrijft) en kunnen dus niet meewegen in de beoordeling.
Dit alles leidt tot de conclusie dat verzekeringnemer niet aannemelijk heeft gemaakt dat de dekking in de hypothetische situatie na het geven van de opdracht sneller zou zijn aangepast dan in werkelijkheid is gebeurd na de tweede overval. In de hypothetische situatie is de opdracht eind oktober 2013 verstrekt en vier en een halve maand later is het medio maart 2014. Deze datum ligt bijna anderhalve maand na de tweede overval, zodat geconcludeerd moet worden dat de dekking ook in de hypothetische situatie niet vóór de tweede overval zou zijn aangepast. Het causaal verband tussen de tekortkoming door (voormalige) assurantietussenpersoon en de gestelde schade is niet aannemelijk geworden. Zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.7 aan de orde kwam, was het aan verzekeringnemer om dit causaal verband aannemelijk te maken. Nu hij daar niet in is geslaagd, wordt zijn vordering afgewezen.
Het hof wijst de vordering van verzekeringnemer af.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668