De rechtbank stelt de heffingsambtenaar in het gelijk, onder meer omdat belanghebbende slechts een afgeleid belang heeft bij een beschikking ingevolge artikel 28 van de Wet WOZ.
Het Hof oordeelt dat aan de voorwaarden van artikel 28 van de Wet WOZ is voldaan, zodat de heffingsambtenaar belanghebbende alsnog een beschikking ingevolge artikel 28 van de Wet WOZ moet geven. Het belang dat belanghebbende ingevolge het koopcontract heeft bij tijdsevenredige vermindering van de heffing van onroerendezaakbelasting, volstaat in dit verband. Het hof vernietigt de uitspraken van de rechtbank en de heffingsambtenaar en draagt de heffingsambtenaar op belanghebbende een beschikking ingevolge artikel 28 van de Wet WOZ te geven.
Artikel 28 van de Wet woz luidt – voor zover hier van belang:
“1. Ten aanzien van degene die aannemelijk maakt belang te hebben bij de vastgestelde waarde van een onroerende zaak ingevolge de artikelen 22, eerste lid, 26, eerste lid, dan wel artikel 27, eerste lid, en aan wie niet op de voet van de artikelen 24, derde tot en met zesde en achtste lid, 26, vierde lid, dan wel 27, derde lid, de beschikking ter zake is toegezonden, neemt de in artikel 1, tweede lid, bedoelde gemeenteambtenaar binnen acht weken na een daartoe gedaan verzoek een voor bezwaar vatbare beschikking als bedoeld in artikel 22, eerste lid, artikel 26, eerste lid, dan wel artikel 27, eerste lid. Van een belang is sprake als het waardegegeven op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt, en de belanghebbende door dit gebruik in zijn individuele belang kan worden geraakt.”
Dit betekent dat er, om in aanmerking te kunnen komen voor een medebelanghebbendenbeschikking, a) sprake moet zijn van een waardegegeven dat op grond van een wettelijk voorschrift wordt gebruikt en b) de belanghebbende moet door dit gebruik in zijn individuele belang kunnen worden geraakt. De rechtbank is van oordeel dat hiervan geen sprake is. Indien eiseres de gewenste beschikking in het kader van de Wet woz gebruikt is weliswaar voldaan aan voorwaarde a), maar niet aan voorwaarde b). Eiseres is dan immers niet in haar individuele belang geraakt, aangezien zij bij het begin van het belastingjaar geen eigenaar was van de onroerende zaak. Indien eiseres de gevraagde beschikking gebruikt als basis voor de verrekening van de verschuldigde OZB-belasting die zij met de verkoper heeft afgesproken, is niet voldaan aan voorwaarde a), aangezien de beschikking dan niet gebruikt wordt op grond van een wettelijk voorschrift. Aan voorwaarde b) is dan evenmin voldaan, aangezien het kunnen verrekenen met een verkoper een afgeleid en derhalve geen persoonlijk belang van eiseres betreft. Gelet hierop heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 28 van de Wet woz en derhalve niet in aanmerking komt voor een medebelanghebbendenbeschikking als bedoeld in dit artikel.”
De Rechtbank heeft geoordeeld dat, voor zover het betreft de door belanghebbende (uiteindelijk) beoogde vermindering van het pro rata gedeelte van de onroerendezaakbelasting, niet is voldaan aan de beide in de slotzin van artikel 28, lid 1, van de Wet genoemde voorwaarden. Het Hof acht dat oordeel onjuist.
Aan de voorwaarde dat het waardegegeven belanghebbende in zijn individuele belang kan raken, is voldaan. Anders dan de Rechtbank, acht het Hof het belang dat belanghebbende ingevolge de koopovereenkomst heeft bij een tijdsevenredige vermindering van de heffing van onroerendezaakbelasting over het jaar 2016 toereikend voor het bestaan van een individueel belang als hier bedoeld. Een fiscaal belang, zoals was vereist onder de tot 1 oktober 2015 geldende wettelijke regeling is sindsdien niet langer vereist.
Gezien het vorenoverwogene moet het hoger beroep gegrond worden verklaard. Het Hof zal de uitspraak van de Rechtbank vernietigen en bepalen dat de Heffingsambtenaar een beschikking ingevolge artikel 28 van de Wet aan belanghebbende geeft.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99