Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft in hoger beroep een uitspraak gedaan. De vordering bestaat o.a. uit het wijzigen van de schenking op papier op grond van artikel 6:258 BW.
Bij het sluiten van de overeenkomsten is geen voorziening getroffen voor de situatie dat de ouders of een van hen niet meer in staat zou zijn aan [de zoon 2] de overeengekomen rente te betalen. Zoals de rechtbank in het eindvonnis van 31 augustus 2016 heeft overwogen, is in zoverre sprake van een onvoorziene omstandigheid.
Met de rechtbank is het hof echter van oordeel dat de juistheid van de stellingen van moeder over haar financiële omstandigheden geen nader onderzoek behoeven. De wijze waarop de financiële situatie van moeder zich vanaf 2014 heeft ontwikkeld is het gevolg van keuzes die zij voor zichzelf heeft gemaakt. Enige andere oorzaak daarvoor is niet gesteld of gebleken.
De daardoor ontstane situatie dient daarom overeenkomstig artikel 6:258 lid 2 BW voor haar eigen rekening en risico te komen. Bovendien heeft moeder mogelijkheden om nog tijdens dit hoger beroep tot een regeling te geraken niet benut, terwijl de bereidheid daartoe bij [de zoon 2] aanwezig was. Voor wijziging van de gevolgen van de overeenkomsten op grond van artikel 6:258 BW bieden de stellingen van moeder onvoldoende grondslag, gelet op de daarvoor geldende maatstaf die het hof in het tussenarrest van 27 november 2018 in rechtsoverweging 9.12 heeft weergegeven.
Het hof deelt daarom de conclusie van de rechtbank dat in dit geval geen sprake is van onvoorziene omstandigheden van dien aard dat [de zoon 2] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomsten niet mag verwachten.
In hoger beroep vordert [de zoon 2] bij vermeerdering van eis veroordeling van moeder om aan [de zoon 2] tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 5.476,47, zijnde de helft van de verschuldigde rente over 2015, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening en een bedrag van € 5.476,47, zijnde de helft van de verschuldigde rente over 2016, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening. [de zoon 2] heeft aan deze vermeerderde eis ten grondslag gelegd dat moeder deze bedragen op grond van de leningsovereenkomsten aan hem is verschuldigd maar deze niet heeft betaald, terwijl vader diens aandeel heeft voldaan. Moeder heeft de hoogte van de gevorderde bedragen niet betwist. Haar verweer betreft de omstandigheden die zij aan haar vordering in conventie en haar verweer in reconventie ten grondslag heeft gelegd.
Deze vorderingen worden door het hog toegewezen aan de zoon [2].
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99