MijnFintool

Nieuws

Geen individuele en buitensporige last VRH (2017)

Een belastingplichtige stelt dat hij door de vermogensrendementsheffing gedwongen wordt de zekerheid van het garantiestelsel op te geven voor de onzekerheden van risicovolle beleggingen. Als een fictief rendement wordt gehanteerd en niet het werkelijke rendement, dan moet volgens belastingplichtige het vermogensdeel tot aan de grens van het depositogarantiestelsel buiten beschouwing blijven.

Voor AOW’ers geldt dat zij vanwege de leeftijd een voorzichtige beleggingsstrategie naleven. Dit onderscheid in levensfasen is niet terug te vinden in de tarieven van de box 3 heffing. De box 3 heffing moet volgens eiser daarom worden aangepast naar de verhoudingen die worden toegepast in box 1.

Massaal bezwaar

De rechtbank stelt voorop dat in deze zaak de vraag of de vermogensrendementsheffing in het belastingjaar 2017 op regelniveau in strijd is met artikel 1 van het EP bij het EVRM en artikel 14 van het EVRM niet aan de orde kan komen. Deze rechtsvraag zal in de massaal bezwaarprocedure moeten worden beantwoord. De rechtbank kan in deze zaak dus alleen toetsen of sprake is van een individuele en buitensporige last.

Individuele en buitensporige last

Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een individuele en buitensporige last moeten de gevolgen van de heffing van box 3 worden bezien in samenhang met de financiële situatie van betrokkene, waarbij het inkomen uit werk en woning en uit aanmerkelijk belang een belangrijk aanknopingspunt vormen.

In het licht van wat uit de stukken van het geding bekend is over de financiële situatie en het inkomen van belastingplichtige, is de vermogensrendementsheffing voor het jaar 2017 voor het bedrag van € 6.472 niet van een dergelijke grote omvang dat die heffing voor het jaar 2017 voor eiser kwalificeert als een buitensporige last. Belastingplichtige heeft in 2017 namelijk een aanzienlijk inkomen uit werk en woning en hij beschikte op 1 januari 2017 over een aanzienlijk vermogen ( € 522.193).
In 2017 verkeerde belastingplichtige daarom niet in een zodanig bijzondere positie dat voor hem sprake is van een individuele en buitensporige last als bedoeld in artikel 1 van het EP bij het EVRM. De omstandigheid dat de heffing (circa 132% van het gemaakte rendement) in box 3 hoger is dan het behaalde rendement is onvoldoende reden om hier anders over te oordelen.

Uitspraak

Belastingplichtige voert nog aan dat het vermogensdeel tot aan de grens van het depositogarantiestelsel buiten beschouwing moet blijven en de box 3 heffing moet worden aangepast naar de verhoudingen op basis van leeftijd die worden toegepast in box 1. De rechtbank kan geen ander heffingssysteem toepassen dan het heffingssysteem dat in de wet staat. De rechtbank mag ook niet de innerlijke waarde of billijkheid van de wet beoordelen (artikel 11 Wet algemene bepalingen). De rechtbank wijst deze beroepsgrond daarom af. Voor het overige valt deze beroepsgrond onder de rechtsvraag waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt. Die rechtsvraag moet dus in de massaal bezwaarprocedure worden beantwoord.


Bron: Rechtspraak.nl

Modules & dossiers

Opvoerdatum

24 apr 2020

Laatst gewijzigd

24 apr 2020

Reacties

Er zijn (nog) geen reacties op dit artikel

Reageren? Graag eerst inloggen.

Permanent Actueel met Fintool?

Als professioneel financieel adviseur moet en wilt u bijblijven en dat het liefst in zo weinig mogelijk (kostbare) tijd. Dat kan nu met Fintool.nl! Meld u nu aan als abonnee en krijg direct toegang tot de Kennisbank en Helpdesk.
Lees verder

Fintool bv © 2003/2025. Alle rechten voorbehouden.
Lees graag de leveringsvoorwaarden en het privacy reglement.

1
1