Volgens de Pensioenwet stelt een pensioenfonds het vereist eigen vermogen zodanig vast dat met een zekerheid van 97,5% wordt voorkomen dat het binnen een jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen. Dit is een ‘grote mate van zekerheid’ – geen ‘garantie’ – omdat het bij het vermogen van pensioenfondsen om beleggingen gaat, die immers beïnvloed worden door de financiële markten. Bij het waarderen van de verplichtingen schrijft de Pensioenwet de risicovrije rente voor. Rekenen met een hogere rekenrente voor het waarderen van de verplichtingen betekent geld uitgeven dat je nog niet hebt verdiend. Daarom vind ik de risicovrije rente een belangrijk uitgangspunt dat niet per se is verbonden met de zekerheidsmaatstaf. In een pensioencontract waarin niet met aanspraken wordt gewerkt, zoals de contracten in het nieuwe pensioenstelsel, is geen sprake van verplichtingen die verdisconteerd moeten worden.
Een verhoging van de rekenrente, bijvoorbeeld met 1%-punt, leidt weliswaar op papier tot een hogere dekkingsgraad, maar verandert niets aan de daadwerkelijke financiële positie van een pensioenfonds. Een verhoging van de rekenrente tot boven het niveau van de risicovrije rente betekent dat er op voorhand risicovol rendement wordt ingerekend bij de bepaling van de waarde van de pensioenverplichtingen, terwijl dat rendement nog helemaal niet is verdiend en mogelijk ook nooit verdiend zal worden. Dit potentiële risicovolle rendement heeft daarom geen economische waarde en biedt om die reden ook geen financiële dekking voor alle toegezegde pensioenen binnen een fonds. Door een hogere rekenrente ontstaan bovendien herverdelingseffecten tussen generaties, die er bij een persoonlijk opgebouwd pensioenvermogen niet zouden zijn.
Omdat een hogere rekenrente het fonds in werkelijkheid niet rijker maakt, worden de hogere pensioenuitkeringen uit de dekking van het toekomstige pensioen van jongere deelnemers betaald. Een minimale dekkingsgraad van 90% staat dan ook niet gelijk aan een verhoging van de rekenrente met 1%. Bij een verhoging van de rekenrente worden dekkingsgraden op papier bij alle niveaus met ca. 15% punten verhoogd. Een minimale dekkingsgraad van 90% als kortingsgrens blijft daarentegen uitgaan van de daadwerkelijke financiële positie van een fonds.
De UFR-systematiek is in 2012 geïntroduceerd, omdat de markt voor rentes met lange looptijden soms onvoldoende liquide bleek, waardoor het risico bestaat die rentes geen goede weergave geven van het daadwerkelijke risicovrije rendement. Sindsdien geeft de UFR een positieve correctie op actuele marktrentes met lange looptijden, waardoor dekkingsgraden hoger uitkomen dan wanneer uitsluitend marktdata voor de berekening van de pensioenverplichtingen gebruikt zouden worden. Ook de huidige UFR heeft nog steeds een opwaarts effect op dekkingsgraden, maar vanwege de structurele daling van rentes is ook het niveau van de UFR gedaald. Daarnaast is de UFR-systematiek aangepast naar aanleiding van het advies van de laatste Commissie Parameters. Die commissie heeft op basis van uitgebreid onderzoek vastgesteld dat de markt voor rentes met looptijden tot 30 jaar volkomen liquide is. Daarom krijgt de UFR-systematiek voortaan pas invloed op rentes met looptijden vanaf 30 jaar in plaats vanaf 20 jaar.
In het huidige stelsel is (gedeeltelijke) indexatie vanaf 110% mogelijk. In het voorgestelde transitie-ftk is volledige indexatie conform de afgesproken loon- of prijsindex mogelijk vanaf 105% als daardoor de dekkingsgraad niet onder 105% zakt. Lager dan 105% is niet mogelijk, omdat daardoor de indexatiegrens onder het minimaal vereist eigen vermogen zakt.
In het nieuwe stelsel wordt een onderscheid gemaakt tussen beschermingsrendement en overrendement per leeftijdscohort. Beschermingsrendement dient onder meer ter bescherming tegen het risico op een dalende rente, waardoor pensioenen duurder worden. Dit risico wordt bepaald door de ontwikkeling van de daadwerkelijke rente, zoals die op de markt wordt ontvangen voor een risicoloze belegging. De rts geeft deze ontwikkeling van de rente objectief weer op basis van de interbancaire swapmarkt en blijft in die zin dus een rol spelen. Dat is ook logisch, omdat ieder kapitaalgedekt contract gevoelig blijft voor de ontwikkeling van de rente, dus ook het nieuwe pensioencontract.
Bron: Rijksoverheid
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99