Partijen zijn in 2013 overeengekomen dat de in artikel 1.2 genoemde onroerende zaak aan de man zal worden toegedeeld voor de op dat moment geldende waarde. Ter beëindiging van de onzekerheid c.q. geschillen omtrent de waarde in 2013 van de in artikel 1.2 genoemde onroerende zaak zijn partijen overeengekomen uit te gaan van een waarde van € 178.000,--. Eventuele waardeveranderingen na 2013, alsook alle lusten en lasten, waaronder de in artikel 1.9 vermelde kosten, na 2013, gaan alleen de man aan. Partijen stellen dan ook vast dat het economisch eigendom van de in artikel 1.2 genoemde onroerende zaak per 2013 reeds bij de man ligt en dat op het tijdstip van de ondertekening van dit convenant alleen het juridisch eigendom nog tot stand dient te worden gebracht. Dit artikel is een vaststellingsovereenkomst.
Het concept-convenant is niet door de vrouw ondertekend.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de man in beginsel heeft mogen vertrouwen op het bericht van de voormalige advocaat van de vrouw en ervan uit mocht gaan dat de vrouw bereid is tot ondertekening van de overeenkomst over te gaan. Daar staat echter tegenover dat, gelet op de eerdere correspondentie tussen de advocaten van partijen, niet duidelijk is waar de vrouw exact mee heeft ingestemd en op welke overeenkomst precies wordt gedoeld. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat sprake was van twee concept overeenkomsten, waarvan één het concept-convenant betrof. Het andere concept betreft een in de woorden van mr. Smeets ‘schot voor de boeg overeenkomst’. Uit het bericht van de voormalige advocaat van de vrouw blijkt niet welke overeenkomst het betreft.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter gaat het, gelet op deze onduidelijkheid, te ver om op grond van voornoemde toezegging van de voormalige advocaat van de vrouw in kort geding gebondenheid van de vrouw aan het concept-convenant vast te stellen. Dat de vrouw tegen haar dochter zou hebben gezegd dat zij het convenant wel zou tekenen maakt dat niet anders. De uiting aan de dochter betreft immers geen wilsuiting van de vrouw ten aanzien van de man.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vorderingen - van de man - moeten worden afgewezen. De voorzieningenrechter merkt daarbij op dat dit onverlet laat dat de uitkomst van een bodemprocedure alsnog kan zijn dat de vrouw gebonden is aan het concept-convenant. De voorzieningenrechter geeft partijen daarom in overweging te trachten er alsnog gezamenlijk uit te komen.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668