20.1
Uit deze koopovereenkomst vloeien pas verplichtingen voort als beide partijen deze koopovereenkomst hebben ondertekend. (…)
De conceptovereenkomst is niet door partijen ondertekend.
[Gedaagden] stellen dat de koop gelet op dit artikel uitsluitend schriftelijk tot stand had kunnen komen. Aangezien partijen geen schriftelijke koopovereenkomst hebben ondertekend, kunnen zij niet aan de door verkoper beweerde mondelinge overeenkomst gehouden worden.
Daartegen voert [naam eiser] aan dat het artikel niet zo moet worden gelezen dat partijen onder de mondelinge overeenkomst uit kunnen komen als de overeenkomst niet is ondertekend. Volgens [naam eiser] is het doel en de strekking van het artikel om een ingangsdatum van de overeenkomst te markeren en de rechtsgevolgen niet te doen ingaan alvorens wilsovereenstemming is bereikt over de essentialia van de koopovereenkomst. Omdat er op 15 september 2020 duidelijkheid was over de koopprijs en het object, is daarmee de ingangsdatum van de rechtsgevolgen van de koopovereenkomst gemarkeerd. Een ondertekende overeenkomst is daarvoor niet nodig.
Artikel 20.1 van de conceptovereenkomst dient gelet op het voorgaande redelijkerwijs zo te worden uitgelegd dat partijen niet door de bedingen van de conceptovereenkomst waren gebonden tot het moment van ondertekening daarvan. Aangezien de conceptovereenkomst niet door partijen is ondertekend, konden zij niet anders van elkaar verwachten dan dat met de mondelinge overeenstemming over de koopprijs van het appartement nog geen sprake was van een bindende overeenkomst. De conceptovereenkomst heeft dan ook geen rechtsgevolgen. Een beroep op het in de conceptovereenkomst opgenomen boetebeding komt [naam eiser] reeds daarom niet toe. Dit betekent dat alle vorderingen van [naam eiser] zullen worden afgewezen.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat zelfs indien het contractuele schriftelijkheidsvereiste niet zou gelden, de vorderingen van [naam eiser] op basis van de wet evenmin toewijsbaar zijn. Aan de door [naam eiser] gestelde mondelinge koopovereenkomst komt namelijk ook geen rechtsgevolg toe op grond van artikel 7:2 lid 1 BW, omdat [gedaagden] bij de onderhandelingen over de koop van het appartement als particuliere kopers hebben gehandeld.
De betwisting van [naam eiser] dat [gedaagden] geen particuliere kopers zijn omdat zij een vastgoedportefeuille wilden opbouwen, vastgoedbeleggers zijn en het appartement wilden verhuren, volstaat niet tegenover het gemotiveerde betoog van [gedaagden]. Het bezit van vier panden door [naam gedaagde 1] levert immers op zichzelf onvoldoende grond op om te concluderen dat [gedaagden] zich bedrijfs- of beroepsmatig bezighielden met het beleggen in onroerende zaken. Dit geldt te meer nu vaststaat dat [gedaagden] in twee van de panden zelf wonen en hebben toegelicht dat de andere panden (ook) woningen betreffen die [naam gedaagde 1] heeft aangekocht voor haar kinderen. De rechtbank acht verder relevant dat uit de overgelegde stukken niet volgt dat [gedaagden] in substantiële mate inkomsten genereerden uit rendementen uit de verhuur van die panden. Ook de in de conceptovereenkomst opgenomen artikelen over de verdeling van de overdrachtsbelasting en het handelen van de koper als belegger, wijzen zonder bijkomende feiten en omstandigheden – die ontbreken – niet op een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
De rechtbank stelt de verkoper in het ongelijk.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99