In artikel 4, onder 10, van bijlage II bij het Bor is het in strijd met het bestemmingsplan gebruiken van een recreatiewoning voor bewoning onder een aantal nader genoemde randvoorwaarden aangewezen als geval waarvoor met toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure een omgevingsvergunning kan worden verleend. De voorgestelde wijziging van het Bor strekt ertoe die randvoorwaarden te verruimen, door de hoeveelheid recreatiewoningen die onder het toepassingsbereik van het artikelonderdeel vallen te vergroten en geen eisen meer te stellen aan de leeftijd en bewoningsduur van de persoon die de recreatiewoning bewoont. Hierdoor zullen meer aanvragen om een omgevingsvergunning met de reguliere voorbereidingsprocedure en daarmee dus sneller kunnen worden afgewikkeld.
Bij de beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in de voorgestelde wijziging komt aan andere parkgebruikers of een Vereniging van Eigenaren op het park geen (rechtstreeks) blokkeringsrecht toe. Dit is een privaatrechtelijk aspect dat buiten de publiekrechtelijke beoordelingsregels valt. Wel kan de afwezigheid van een privaatrechtelijke toestemming die op grond van statuten of een reglement van een Vereniging van Eigenaren in een concreet geval nodig is om een recreatiewoning permanent te bewonen indirect bij de toepassing van de publiekrechtelijke beoordelingsregels een rol spelen en tot het oordeel leiden dat de activiteit in strijd is met een goede ruimtelijke ordening (naar huidig recht) of met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties (onder de Omgevingswet).
Het enkele feit dat op een recreatiepark al eerder voor één woning een omgevingsvergunning voor de permanente bewoning daarvan is verleend, hoeft niet op voorhand een precedent te scheppen om dit later ook bij andere woningen op het park toe te staan. Dit zal in belangrijke mate afhankelijk zijn van de motivering die aan het verlenen van de betreffende omgevingsvergunning ten grondslag is gelegd. Hierin kunnen meer generieke overwegingen zijn opgenomen die ook bij andere woningen in dezelfde mate aan de orde zijn, of juist overwegingen die verband houden met de bijzondere omstandigheden van het concrete geval. In die laatste situatie ligt precedentwerking minder voor de hand.
Gemeenten hebben geen direct baat bij vergunningverlening met het oog op mogelijk hogere belastinginkomsten. De toestemming om een recreatiewoning permanent te bewonen leidt er in het algemeen weliswaar toe dat de (WOZ-)waarde stijgt, maar zoals hierboven beschreven, geldt de omgevingsvergunning die met toepassing van de voorgestelde wijziging van het Bor wordt verleend slechts voor de duur dat de aanvrager, of bij een eventuele verlenging diens rechtsopvolger, de recreatiewoning permanent bewoont. De waardestijging zal daarom waarschijnlijk lager uitvallen in het geval waarin sprake is van een dergelijke omgevingsvergunning, dan wanneer het gaat om een volledig objectgebonden vergunning of een definitieve aanpassing van de bestemming in het bestemmingsplan. Stel dat inderdaad de WOZ-waarde van de recreatiewoning stijgt, dan zullen de lokale belastingopbrengsten die geheven worden met als grondslag de WOZ-waarde (voornamelijk de ozb) hierdoor ook stijgen. Een stijging van de WOZ-waarde van een woning met € 100.000,-- levert in een gemeente, met een gemiddeld ozb-tarief, een extra ozb-opbrengst op van € 110,-- per jaar. Daartegenover staat dat de woning niet meer toeristisch wordt verhuurd en de gemeente daardoor geen toeristenbelasting meer ontvangt. Bij een gemiddeld tarief van € 2,50 per overnachting en gemiddelde bezettingsgraad voor de verhuur beloopt de derving van de toeristenbelasting naar verwachting ten minste het bedrag van de extra te betalen ozb. Voor de forensenbelasting geldt dat die niet langer verschuldigd is als een vergunning voor permanente bewoning voor een (recreatie)woning is verleend.
Vooropgesteld moet worden dat de gemeentelijke bestemming van een woning voor de beoordeling of een woning behoort tot box 1 of box 3 niet de bepalende factor is. Dit wordt namelijk bepaald aan de hand van de feitelijke omstandigheden van de bewoning. Deze worden getoetst aan de voorwaarden om te beoordelen of sprake is van een eigen woning in box 1. Zo moet de woning onder andere een hoofdverblijf zijn, ter beschikking staan op grond van eigendom of een ander gedefinieerd recht en moet er bij de waardeontwikkeling voldoende belang zijn.
Als een woning overgaat van box 3 naar box 1 dan betekent dat kortweg dat de woning vanaf de eerstvolgende peildatum niet meer behoort tot de grondslag van box 3 en dat de eigenwoningregeling van box 1 van toepassing wordt, waarbij regels als renteaftrek en eigenwoningforfait relevant worden.
De fiscale behandeling van een woning en de hypotheekvoorwaarden die geldverstrekkers hanteren kunnen van invloed zijn op de waarde van een (recreatie)woning. Als een recreatiewoning permanent bewoond mag worden, zal dit naar verwachting leiden tot ruimere leenvoorwaarden en een stijging van de waarde van de woning. Echter, omdat het onderhavige besluit tot wijziging van het Bor slechts een éénmalige overdraagbaarheid van de omgevingsvergunning ten behoeve van permanente bewoning van een recreatiewoning mogelijk maakt, is de situatie anders. De Nederlandse Vereniging van Banken schat in dat geldverstrekkers vanwege de complexiteit van de éénmalige overdraagbaarheid, het risico dat de gemeente geen toestemming voor eenmalige verlenging van de vergunning geeft én de onzekere waardeontwikkeling van de (recreatie)woning hun leenvoorwaarden niet volledig zullen verruimen in deze gevallen. Het mogelijke recht op renteaftrek (als voldaan wordt aan de voorwaarden) kan de recreatiewoning aantrekkelijk maken. In hoeverre dit zal leiden tot een structureel hogere woningwaarde is onzeker. Ook hier speelt dat de vergunning slechts éénmalig overdraagbaar is, waardoor het recht op permanente bewoning eindig is.
Eenieder die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar (zes maanden) ten minste twee derde (vier maanden) van de tijd in Nederland zal verblijven, is op grond van de Wet basisregistratie personen verplicht daarvan aangifte te doen. Deze verplichting geldt vanaf de eerste dag van het verblijf. Betrokkene wordt dan in de BRP ingeschreven als ingezetene van de betreffende gemeente, op zijn woonadres. Daarbij gaat het om het feitelijke woonadres, omdat het daadwerkelijke verblijf het woonadres in de BRP bepaalt. Bij gebreke aan een woonadres kan onder omstandigheden een briefadres worden opgenomen.
Bron: Rijksoverheid
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668