Enkele onderdelen uit het vorige besluit zijn vervallen in verband met tijdsverloop, samenvoeging, jurisprudentie of gewijzigde wetgeving. Ook wordt naar aanleiding van jurisprudentie aandacht besteed aan de overgang van een werkzaamheid in een onderneming. De overige wijzigingen zijn van redactionele aard.
Zie onder bij downloads het besluit.
3.1. Gebruik pand in eenmanszaak
Als partners gezamenlijk een pand in eigendom hebben dat gebruikt wordt in de onderneming van één van hen, hangt het van de civielrechtelijke vorm van de gemeenschappelijke eigendom af of de terbeschikkingstellingsregeling van toepassing is. Er moeten twee situaties onderscheiden worden.
a. Beperkte of algehele huwelijksgoederengemeenschap
Als de onroerende zaak tot een beperkte of algehele huwelijksgoederengemeenschap behoort, zijn de normale regels van vermogensetikettering van toepassing op de gehele onroerende zaak. Er is geen sprake van een werkzaamheid in de zin van artikel 3.91 Wet IB 2001. Zie ook HR 1 april 2005, nr. 40 083, ECLI:NL:HR:2005:AT3030.
b. Geen huwelijksgoederengemeenschap
Als een beperkte of algehele huwelijksgoederengemeenschap ontbreekt, is sprake van een eenvoudige gemeenschap als bedoeld in artikel 3:166 BW, die ook tussen derden kan bestaan. Op het gedeelte van het pand dat toebehoort aan de partner die de onderneming drijft, zijn de normale regels van vermogensetikettering van toepassing. Het gedeelte van het pand dat toebehoort aan de andere partner wordt ter beschikking gesteld aan de onderneming van een verbonden persoon, zodat voor dit gedeelte van het pand sprake is van een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.91 Wet IB 2001.
Als een vermogensbestanddeel ter beschikking wordt gesteld aan de vennootschap waarin beide partners vennoot zijn, gehuwd dan wel ongehuwd, kan sprake zijn van terbeschikkingstelling in de zin van artikel 3.91 Wet IB 2001. Aan de hand van onderstaande voorbeelden zal ik hierop ingaan.
Voorbeeld 1
De heer A en mevrouw B wonen al een aantal jaren ongehuwd samen. Zij drijven in firmaverband een onderneming, genaamd Vof A-B, de winstverdeling is 60%-40%. Zij kopen ieder voor de helft een woonbedrijfspand. Het pand wordt deels als bedrijfsruimte gebruikt in Vof A-B en deels als woonruimte. Het pand is bouwkundig niet splitsbaar en behoort tot het keuzevermogen. Zowel A als B rekenen hun aandeel tot het privévermogen.
Uitwerking voorbeeld 1
Het pand behoort tot een eenvoudige gemeenschap. De een stelt zijn/haar aandeel in het pand deels ter beschikking aan de onderneming van de ander in de zin van artikel 3.91 Wet IB 2001. Het gedeelte van het pand dat toebehoort aan A wordt deels in zijn eigen onderneming gebruikt, zijnde 60% van 50% van de woonbedrijfsruimte en deels ter beschikking gesteld aan de onderneming van B, een verbonden persoon, namelijk voor 40% van 50% van de woonbedrijfsruimte. Voor dat laatstgenoemde gedeelte is sprake van een werkzaamheid als bedoeld in artikel 3.91 Wet IB 2001. Voor het gedeelte dat toebehoort aan B geldt hetzelfde (maar dan precies andersom). Zij stelt aan A ter beschikking: 60% van 50% van de woonbedrijfsruimte en gebruikt 40% van 50% van de woonbedrijfsruimte in de eigen onderneming.
Dit voorbeeld zou hetzelfde uitwerken als A en B gehuwd zijn, het pand in gemeenschappelijk eigendom is en het pand niet tot een beperkte of algehele huwelijksgemeenschap, maar tot een eenvoudige gemeenschap, bedoeld in artikel 3:166 BW, behoort.
Voorbeeld 2
De heer A en mevrouw B zijn gehuwd. Zij drijven in firmaverband een onderneming, genaamd Vof A-B, de winstverdeling is 60%-40%. Zij kopen ieder voor de helft een woonbedrijfspand. Het pand behoort tot een beperkte of algehele huwelijksgemeenschap. Het pand wordt deels als bedrijfsruimte gebruikt in Vof A-B en deels als woonruimte. Het pand is bouwkundig niet splitsbaar en behoort tot het keuzevermogen. Zowel A als B rekenen hun aandeel tot hun privévermogen.
In dit voorbeeld drijven beide echtgenoten een onderneming. Op grond van artikel 1:97 lid 2, BW, zijn beide echtgenoten bestuursbevoegd over het pand.
De bestuursbevoegdheid geldt voor het aandeel in het samenwerkingsverband waartoe de respectievelijke echtgenoot gerechtigd is. In deze situatie is alsdan geen sprake van een terbeschikkingstelling. (Gerechtshof Den Haag 20 oktober 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2240)
Indien de gerechtigdheid tot de overwinst van de vof afwijkt van de gerechtigdheid tot het ondernemingsgedeelte van het pand is sprake van een terbeschikkingstelling aan de echtgenoot in de zin van artikel 3.91, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001.
Bron: Rijksoverheid
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668