Op 7 maart 2013 zijn vijf afzonderlijke notariële akten van schenking verleden. In elke akte staat dat de ouders van belanghebbende (schenkers) en belanghebbende (begiftigde) daarbij een overeenkomst van schenking sluiten.
Ter uitvoering van elke overeenkomst erkennen de ouders een bedrag van € 10.000 schuldig aan belanghebbende, die de schuldigerkenning aanvaardt. Het geschonkene is onmiddellijk en zonder ingebrekestelling opeisbaar bij (onder meer) het overlijden van de langstlevende schenker. Over het geschonkene is geen rente verschuldigd. In elk van de aktes is een herroepingsrecht opgenomen en een recht tot vervroegde aflossing. De inhoud van de akten is gelijk, zij het dat in vier van de vijf akten staat dat de schenking plaatsvindt onder de opschortende voorwaarde dat de langstlevende ouder op respectievelijk 1 januari 2014, 1 januari 2015, 1 januari 2016 en 1 januari 2017, in leven is. In de vijfde akte staat die voorwaarde niet.
De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag in de schenkbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 8.969. Volgens de Inspecteur vormen de akten de verstrekking van een vorderingsrecht om gedurende een vaststaande tijd op gezette tijdstippen bepaalde bedragen te ontvangen, omdat op een en hetzelfde moment is overeengekomen dat verschillende vorderingsrechten ontstaan. Volgens de Inspecteur is aldus een periodieke uitkering in de zin van artikel 18, lid 2, van de Successiewet 1956 (hierna: SW) geschonken.
De Rechtbank heeft de aanslag vernietigd.
Het Hof heeft geoordeeld dat vijf afzonderlijke schenkingen zijn gedaan, waarvan vier onder een opschortende voorwaarde van in leven zijn van de langstlevende ouder. Volgens het Hof vormen de schenkingen geen periodieke uitkering in de zin van artikel 18, lid 2, SW.
De Hoge Raad verklaart het beroep van de Inspecteur (Belastingdienst) in cassatie ongegrond.
Bron: Rechtspraak
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668