Vraag 12
De minimale toetredingsleeftijd wordt verlaagd van 21 naar 18 jaar per 1-1-2024. Kan worden toegelicht wat het effect van deze maatregel is op de groep 18-21 jarige werknemers en wat deze aanpassing qua uitvoering betekent voor pensioenfondsen, verzekeraars en werkgevers?
De verlaging van de minimale toetredingsleeftijd van 21 naar 18 jaar leidt ertoe dat werknemers in deze leeftijdscategorie, die een pensioenregeling hebben met een toetredingsleeftijd tussen de 18 en 21 jaar, pensioen gaan opbouwen indien hun pensioengevend loon hoger is dan de franchise. De pensioenopbouw in deze jongere jaren kan vervolgens langer renderen, wat gunstige gevolgen heeft voor het totaal op te bouwen pensioen. Er is op dit moment geen inzicht in de exacte toename van de pensioenopbouw, deze is immers per regeling anders.
...
Vraag 40
Is de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen bereid, al dan niet met de staatssecretaris van Financiën, te organiseren dat verlofsaldi (tot 100 weken) fiscaal geruisloos kunnen worden overgedragen tussen werkgevers bij wisseling van dienstbetrekking?
Bij de beantwoording van vraag 37 is aangegeven dat het BW voorschrijft dat bij het einde van de dienstbetrekking de werknemer recht heeft op uitbetaling van het verlofsaldo. Als partijen echter afspreken – zoals dat ook in verschillende cao’s is opgenomen – dat het verlofsaldo op verzoek van de werknemer wordt overgedragen aan de nieuwe werkgever, dan is hier geen belemmering voor, noch vanuit het BW, noch vanuit de fiscale wetgeving. Een dergelijk verlofsaldo kan fiscaal geruisloos worden overgedragen. Alleen bij een overschrijding van de begrenzing (de 100 wekengrens) van artikel 11, eerste lid, onderdeel r, onder 1°, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) is het meerdere direct belast op grond van artikel 11, derde lid, Wet LB 1964
...
Vraag 537
Is de regering bereid het fiscale risico van tafel te halen, omdat aan het eind van de transitie het individuele pensioenvermogen in box 3 kan vallen, als er nog niet is ingevaren? Kunt u de risico’s hieromtrent, voor alle deelnemers uitsluiten?
Gedurende de transitieperiode gelden er twee fiscale kaders naast elkaar: het huidige fiscale kader en het nieuwe fiscale kader zoals voorgesteld in het wetsvoorstel toekomst pensioenen. Gedurende de transitieperiode hebben partijen die betrokken zijn bij de pensioenregeling de tijd om over te stappen van de huidige pensioenregeling naar een gewijzigde pensioenregeling. Vanaf uiterlijk 1 januari 2027 kan alleen nog pensioenopbouw plaatsvinden volgens het nieuwe fiscale kader. Het wetsvoorstel kent geen fiscale voorwaarde of verplichting om het reeds opgebouwde pensioen in te varen. Als op 1 januari 2027 het reeds opgebouwde pensioen niet is ingevaren heeft dit geen fiscale consequenties. Alleen de nieuwe pensioenopbouw vanaf 1 januari 2027 dient te voldoen aan het nieuwe fiscale kader.
... Vanzelfsprekend zullen er bij een grote stelselwijziging, die veel werkenden en gepensioneerden betreft, burgers zijn die zich tot de civiele rechter zullen wenden. De verwachting is wel dat de versterking van de interne klachten- en geschillenprocedure en de introductie van een externe geschilleninstantie tot een beperking van de werklast van de rechtspraak zullen leiden, zo constateert de Raad voor de rechtspraak in het tweede advies. De mate waarin de werklast zal dalen is op dit moment nog niet duidelijk en de werklast kan derhalve nog niet worden gekwantificeerd.
16.
Vallen toekomstige partners die voldoen aan de oude partnerdefinitie uit de pensioenregeling bij een onbepaald partnersysteem wel of niet onder de reikwijdte van artikel 220g lid 3?
Zij vallen inderdaad ook onder de reikwijdte van artikel 220g lid 3. De essentie van het derde lid van artikel 220g is dat de dekking die de deelnemer heeft bij overlijden vóór pensioendatum op het transitiemoment, behouden blijft. De vraag of de deelnemer een partner heeft, is bij een onbepaald partnerpensioen namelijk pas relevant op moment van overlijden van de deelnemer of bij een scheiding. Het is voor het aanspraak maken op het overgangsrecht daarom niet nodig dat de partner er op het transitiemoment is. Het kan dan dus ook gaan om persoon die na het transitiemoment de partner is geworden van de deelnemer. In het kader van het overgangsrecht geldt dat de partnerdefinitie van vóór de transitie van toepassing is, aangezien het ook gaat om het recht op nabestaandenpensioen dat voor het transitiemoment is opgebouwd.
De regering kan niet garanderen dat iedereen hetzelfde pensioen krijgt. Dat is namelijk afhankelijk van de financiële situatie van het pensioenfonds en van de keuzes die sociale partners en pensioenfondsbesturen maken. Het is daarom ook niet mogelijk om op voorhand aan te geven hoe het pensioenvermogen toegedeeld wordt. Wel zijn in de derde nota van wijziging bij de Wet toekomst pensioenen randvoorwaarden opgenomen om (gewezen) deelnemers, gepensioneerden en andere aanspraakgerechtigden beter te beschermen en de uitkomst van het invaarproces voorspelbaarder te maken.
Bron: Rijksoverheid
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668