Bij het bepalen of een belastingschuldige in aanmerking komt voor kwijtschelding speelt het vermogen een belangrijke rol. Een belastingschuldige komt pas in aanmerking voor kwijtschelding wanneer er geen vermogen aanwezig is of nadat het aanwezige vermogen – met uitzondering van de vrijgestelde bezittingen – is aangewend ter voldoening van zijn belastingschuld. Het vermogen wordt bepaald door de waarde in het economische verkeer van de bezittingen van de belastingschuldige en zijn echtgenoot, verminderd met de schulden van de belastingschuldige en zijn echtgenoot die hoger bevoorrecht zijn dan rijksbelastingen. In de URIW 1990 is opgenomen wat niet als een bezitting wordt gezien.
Al geruime tijd geldt beleidsmatig dat de ontvanger bij het leggen van een derdenbeslag op oudedagsvoorzieningen in de vorm van een polis van levens- of spaarverzekering of lijfrente zich terughoudend opstelt wanneer deze oudedagsvoorziening niet bovenmatig is.
Het wordt wenselijk geacht om ook bij het kwijtscheldingsbeleid dat heeft te gelden voor rijksbelastingen in de privésfeer een niet-bovenmatige oudedagsvoorziening in de vorm van een levens- of spaarverzekering of lijfrente te ontzien en daarmee in lijn te brengen met het kwijtscheldingsbeleid dat heeft te gelden bij rijksbelastingen in de zakelijke sfeer. De URIW 1990 wordt daarom gewijzigd.
Daarnaast heeft op dit moment bij een niet-bovenmatige oudedagsvoorziening in het geval van dwanginvordering een terughoudend beleid te gelden. Deze niet-bovenmatige oudedagsvoorziening wordt – in beginsel – niet ingevorderd. Echter, wanneer een belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van rijksbelastingen in de privésfeer en hier ook voor in aanmerking komt, zal de oudedagsvoorziening worden gezien als vermogen dat de belastingschuldige zal moeten aanwenden ter voldoening van zijn belastingschuld. Deze onwenselijke discrepantie wordt met deze wijziging ook weggenomen.
Bron: Rijksoverheid
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668