In artikel 3.111, achtste lid, van de Wet IB 2001 (de bepaling) is opgenomen dat bij een belastingplichtige en zijn partner tezamen niet meer dan één hoofdverblijf in aanmerking wordt genomen. Indien partners meer dan één woning hebben die als hoofdverblijf kan worden aangemerkt, kunnen de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk bij de aangifte kiezen welke van die woningen als zodanig wordt aangemerkt.
Volgens belanghebbende is sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel, in die zin dat personen met een LAT-relatie, die in fiscale zin worden aangemerkt als partner, worden achtergesteld ten opzichte van personen met een LAT-relatie die in fiscale zin niet worden aangemerkt als partner.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een schending van het gelijkheidsbeginsel. Personen met een LAT-relatie die worden aangemerkt als elkaars fiscale partner, omdat zij – zoals belanghebbende en haar partner – een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, zijn juridisch niet gelijk aan personen met een LAT-relatie die geen geregistreerd partnerschap zijn aangegaan. Het aangaan van een geregistreerd partnerschap heeft immers civielrechtelijke consequenties die het hebben van enkel een LAT-relatie niet heeft. Er is dus sprake van ongelijke gevallen en die mogen dan ook fiscaal verschillend worden behandeld.
De conclusie luidt dat de woning in [plaats 2] en de daarop rustende schuld terecht tot de rendementsgrondslag van box III zijn gerekend.
Bron: Rechtspraak.nl
Fintool
Telefoon 085 - 111 89 99
Telefax 085 - 111 88 80
E-mail: info@fintool.nl
KvK 27256668