De rechtbank oordeelt dat het voor A mogelijk is om terug te komen op zijn eerdere keuze om niet te doteren aan de oudedagsreserve. Dit ondanks het feit dat de aanslag al definitief vaststond. De staatssecretaris stelt geen beroep in cassatie in.
Nadat aan A een navorderingsaanslag is opgelegd, wenst hij alsnog te doteren aan de oudedagsreserve. Dit terwijl hij er, vóórdat de aanslag over het jaar 2002 onherroepelijk is komen vast te staan, niet voor heeft gekozen dit te doen.
Volgens de rechtbank is noch in art. 3.67 IB 2001 noch in enig andere geldende bepaling omtrent (toevoeging aan) de oudedagsreserve opgenomen dat bij het indienen van de aangifte IB gekozen moet worden voor een dergelijke toevoeging. Een dergelijke keus was nog vereist op grond van art. 44e IB 1964 onder de toen geldende regeling over de FOR. In de parlementaire geschiedenis bij de totstandkoming van de Wet IB 2001 is ten aanzien van de oudedagsvoorziening niet gezegd dat met betrekking tot het maken van een keuze voor dotatie een wijziging is beoogd. Echter, de letterlijke lezing van de tekst van art. 3.67 rechtvaardigt dat toevoeging aan de oudedagsreserve hier mogelijk is. Dit mede bezien in samenhang met het feit dat met invoering van de Wet IB 2001 de toevoeging aan de oudedagsreserve onderdeel is gaan uitmaken van de fiscale winstbepaling, hetgeen een ingrijpende wijziging inhoudt ten opzichte van vóór 2001.
De rechtbank merkt nog op dat aan het alsnog kunnen toevoegen geen gevolgen zijn verbonden voor de onherroepelijk vaststaande aanslag IB in die zin dat deze daardoor wordt verhoogd of verminderd. In dat geval kan dan ook niet worden gezegd dat de door A gedane keuze onherroepelijke gevolgen heeft gehad waarop, door nu alsnog te kiezen voor doteren, wordt teruggekomen.
De staatssecretaris trekt zijn cassatieberoep in. Ter toelichting merkt hij het volgende op. “Tot en met het jaar 1997 was in het Besluit van 1 december 1995, nr. DB95/993M, BNB 1996/81 goedgekeurd dat een belastingplichtige zijn keuze om al dan niet te doteren aan de fiscale oudedagsreserve (FOR) kon herzien in een aantal situaties, waaronder de situatie dat sprake was van correctie bij de aanslagregeling (al dan niet door middel van een navorderingsaanslag). De herziene keuze diende te worden gedaan vóór het onherroepelijk worden van de aanslag of navorderingsaanslag. Bij besluit van 15 februari 1999, nr. DB99/218, BNB 1999/135 is het besluit van 1 december 1995 vervallen in verband met de wetswijziging die per 1 januari 1998 had plaatsgevonden. De reden hiervan is dat binnen het gewijzigde wettelijke systeem met ingang van 1998 (geen verplichte dotering, maar een keuze om te doteren bij de aangifte) een herziening automatisch mogelijk was zolang de aanslag of navorderingsaanslag nog niet onherroepelijk vaststond. Goedkeurend beleid was daarom niet langer nodig. Ik meen dan ook dat de Rechtbank een juiste beslissing heeft genomen. Ik merk – wellicht ten overvloede – op dat de dotatie aan de oudedagsreserve in het jaar 2002 hoogstens kan leiden tot een vernietiging van de navorderingsaanslag en niet kan meebrengen dat de primitieve aanslag ook wordt aangepast. De primitieve aanslag staat immers onherroepelijk vast.”
Bron: Ministerie van Financiën, 12-06-2007
Fintool
info@fintool.nl
085 111 89 99